Voorafgaand aan de colleges van dit seizoen leek het mij goed drie artikelen te plaatsen richting die colleges. Want bij “Van U is de toekomst” speelt ook de vraag “Heeft het Oude Testament iets met die Toekomst te maken?”.
Het eerste artikel is van de hand van Dr. Okke Jager (1928-1992) en behandelt de vraag “Is het Oude Testament verouderd?”.
De tekst is een woordelijk verslag van een inleiding bij een leerhuis van Joden en christenen.
Sommige van zijn uitspraken roepen vragen op, soms tegenspraak, maar dat laat niet onverlet dat de tekst te denken geeft. Daarmee dus uiterst geschikt als eerste inleidingsartikel. Temeer omdat ook vandaag genoeg gemeenteleden gevonden kunnen worden die denken “Waarom lezen we dat Oude Testament nog? Dat is toch allemaal vervuld in Christus?” Of “Waarom lezen we de Tien Geboden nog?” of “Waarom zingen we nog die Psalmen”, enzovoorts.
Is het Oude Testament verouderd?

Voor het geval iemand zou denken: daar zit een dominee, dus nu komt er een soort preek, wil ik nog even zeggen dat we hier in het leerhuis zijn, waar informatie gegeven wordt over al die punten die van belang zijn wanneer Joden en christenen samen de Bijbel lezen. Wanneer u niet gewend bent van een dominee informatie te krijgen, dan komt dat, omdat wij bijna nooit gebruikt worden voor het werk waarvoor wij zijn bestemd en dagelijks misbruikt worden voor van alles en nog wat waarvoor wij feitelijk niet zijn aangesteld. Maar ja, ook rabbijnen moeten naar recepties.
Toen bij een diplomatieke ontvangst de opperrabbijn van Parijs op het punt stond de eetzaal binnen te gaan tegelijk met de latere paus Johannes, een jonge nuntius toen nog, wilde de een de ander voor laten gaan. Maar de nuntius duwde de rabbi zachtjes naar binnen met de woorden: het oude testament komt voor het nieuwe. Ik zou haast zeggen: toen begon er een nieuwe periode in de kerkgeschiedenis. Tijdens het diner zat er een dame tussen hen in, die zei: ik voel me nu net een bladzij tussen het oude en het nieuwe testament. Waarop de rabbi zei: mevrouw, die pagina is meestal leeg.
Als christenen hebben wij van die lege pagina een brede gapende kloof gemaakt. Dat is al begonnen bij Marcion met zijn radikale scheiding tussen wet en evangelie. Bij hem stond de wet bij voorbaat al achter het minteken van minderwaardigheid en mislukking.
Israël was verleden tijd. Romeinen 9-11 moesten maar uit de Bijbel verdwijnen. Nu heeft de kerk zich wel meteen verzet tegen deze eerste grote ketter, maar het eigenaardige is, dat anders dan door Marcion toch ook door de kerk Paulus verkeerd begrepen werd. Wij deden alsof Israël gestruikeld was over zijn goddeloosheid of zijn aardse verwachtingen, terwijl Paulus juist laat zien dat een deel van Israël struikelde over zijn gerechtigheid. Niet over zijn gemis, maar over zijn bezit.
Paulus schrijft dat als een waarschuwing voor de kerk. Maar de kerk heeft dat niet goed gezien en daardoor kon de gestalte op doemen van de bezittende kerk, als erfgenaam van Israël; een kerk die op volstrekt on-paulinische wijze sprak over de omzetting van die lastige wet in de gemakkelijke last van het evangelie.
Ook op deze wijze kan Israël in het historisch museum worden bijgezet. Israël is dan een episode in plaats van een blijvend waarschuwend signaal tegenover de zelfbevestiging van de kerk. Heel merkwaardig is het, dat de christenen juist door de weg tot Israël af te sluiten, de poort geopend hebben voor het wetticisme dat ze aan Israël verweten.
Het Oude Testament – ik noem het nu maar zoals het meestal in de christelijke kerk genoemd wordt – was hoogstens een inleiding tot het eigenlijke evangelie, terwijl voor de eerste christenen natuurlijk niet het Oude Testament de aanvulling was maar het Nieuwe. Dat Oude Testament werd gezien als een boek dat in het stoffelijke afbeeldt wat het eigenlijke, het gééstelijke heil is. Het Oude werd eenzijdig harmoniserend bezien vanuit het Nieuwe. En vele theologen, vooral Rooms-katholieken, zagen het N.T. als zó nieuw, dat het desnoods ook wel zonder het Oude kon worden verstaan en het Oude als zo oud, dat het theologisch goeddeels verouderd was. U kent wel die theorie: dat allerlei oudtestamentische figuren eigenlijk alleen maar typen zijn, die al heenwijzen naar Jezus. Die hele typologie berust op een onderwaardering van het O.T., vanuit de verheven meerwaarde van het Nieuwe. De eigen stem van het O.T. werd in de kiem gesmoord. De Dordtse leerregels b.v. spreken over de uitverkiezing en geven dan alleen maar N.T.se bewijsplaatsen. Er worden nog altijd aparte Nieuwe Testamenten gedrukt en verspreid, vooral onder heidenen en buitenkerkelijken. En de gymnasiale opleiding of wat daar dan nog van over is, is een doordrenking met de antieke cultuur, maar niet met het O.T.
Nu is de vraag voor deze inleiding: zegt het N.T. niet zelf, dat het O.T. verouderd is, omdat er alleen maar voorspellingen in staan, die in het N.T. uitkomen? Hebr. 8: Het oude is niet ver van de verdwijning, want er is een nieuw verbond, – “een beter verbond”, staat er in onze vertaling. Nu staat dat er in het Grieks zo niet; er staat letterlijk: een krachtiger verbond. Dat is wel wat anders. Dit is een van die teksten die op zichzelf niet antisemietisch zijn, maar die wel in onze vertaling een beetje anti-Joods zijn geworden. Een krachtiger verbond is op zichzelf niet met het joodse denken in strijd. Israël heeft een geschiedenis van verschillende perioden, bedelingen, en elke voorafgaande periode draagt in zich de kiem van de volgende; zoals de ark van Noach de kiem in zich draagt van de tijd na de zondvloed. Het is onjuist om de verwachting in Israël tot een soort wachten te degraderen. We kunnen wél zeggen dat men in het O.T. niet de wet zó centraal moet stellen, dat de profeten niet goed meer aan bod kunnen komen. De profeten laten zien dat een volledige wetsonderhouding blijkbaar niet mogelijk is zonder dat dat krachtiger verbond komt, waarin God de wet in de harten schrijft. Maar in het N.T. gaat het niet om een Goddelijke verlosser in het algemeen; het gaat erover dat het de God van Israël is, die ons door Hem verlost. De schrijvers van het N.T. schréven wel in het Grieks, maar ze dáchten in het Hebreeuws, de taal van de synagoge. Wanneer ze telkens Mozes, de Psalmen en de Profeten als bekend veronderstellen, dan realiseren wij ons niet altijd voldoende, dat er toen nog geen huisbijbels waren. Men moest die schriftkennis opdoen door de geregelde voorlezing in de synagoge. Het is een van de kostelijkste kansen van onze tijd, dat Joden en christenen beiden meer oog krijgen voor het joodse karakter van het N.T. De Joden ontdekken meer Torah in het evangelie en de christenen meer evangelie in de Torah.
De evangeliën staan vol toespelingen op het O.T. Johannes de Doper is in de woestijn, gekleed als Elia. Jezus wordt door Mattheüs heel duidelijk getekend als een tweede Mozes: Hij is ook uit Egypte geroepen; Hij dwingt de zee tot gehoorzaamheid; Hij is veertig dagen in de woestijn; de woorden die Jezus spreekt bij de verzoeking door de duivel, zijn alle uit de woestijnsituatie van Israël, uit het boek Deuteronomium. Israël wilde terug naar de vleespotten, maar Jezus maakt niet van stenen brood. Israël wilde een teken van God; Jezus weigert zo’n spektakel. Israël wilde naar wereldse afgoden; Jezus wijst de wereldse heerschappij af. Mirjam wordt melaats in de woestijn, Jezus geneest een melaatse. Allemaal parallellen: de slang wordt verhoogd in de woestijn, Jezus aan het kruis. God geeft zijn wet op een berg, Jezus spreekt de Bergrede uit. Het manna komt weer terug in de wonderbare spijziging. Twaalf verspieders: twaalf discipelen. De doortocht door de Jordaan: de doop in de Jordaan. Jozua trekt het beloofde land vanuit Jericho binnen: Jezus doet dat ook vanuit Jericho, op weg naar Jeruzalem. Jezus heeft van stap tot stap de woestijnreis van Israël nagedaan, de geschiedenis van Israël nagespeeld. Dat alles loopt uit op de verheerlijking op de berg en daar is dan Mozes zelf aanwezig en daar is de wolk, daar valt het woord uittocht en het woord tenten…
Ik denk dat we ook de kerkgeschiedenis kunnen zien als een gebeuren, waarin de geschiedenis van Israël opnieuw plaatsvindt, met Luther als een tweede Mozes. Wij zijn nu aan het einde van de ballingschap. Maar dit klinkt wat speculatief, nu er geen tijd is dit verder uit te werken. Ook in de kerkgeschiedenis zijn er duidelijk allerlei parallellen te zien met de geschiedenis van Israël.
In elk geval geldt dit van het leven van Jezus, de tweede Mozes. Zelfs uit allerlei details blijkt dat de evangelisten Hem zo willen tonen: details die ons niet zo opvallen, omdat ze ons niet altijd herinneren aan de Bijbelboeken van Mozes, maar omdat ze teruggrijpen op oude Joodse tradities. Zo zeiden rabbijnen dat de vader van Mozes moest scheiden van zijn vrouw, omdat hij geen kinderen meer moest verwekken, die hij immers toch in de Nijl moest verdrinken. Maar hij kreeg de opdracht van God om zijn vrouw tot zich te nemen, opdat de verlosser van Israël zou komen. Jozef wilde scheiden van Maria, maar ook hij krijgt weer de opdracht zijn vrouw tot zich te nemen. De verdrinking van de zonen in de Nijl vindt een parallel in de kindermoord in Bethlehem. Herodes is de Pharao. De wijzen komen uit het Oosten, zoals Bileam, de vader van de magiërs, die een ster ziet opgaan in Jakob. Maria is heel duidelijk het beeld van het wachtende Israël. “Verheug u, gij begenadigde” is een echo van: “Jubel, gij dochter van Sion”. “De kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen” slaat op de lichtende wolk boven de tabernakel. Maria zingt de lofzang van Hanna: deze is niet zomaar een vrouw die een kind wil krijgen, maar zij is het onvruchtbare Israël dat een kind begeert voor de Here. En allerlei bijzonderheden uit het verhaal over de intocht van de ark in Jeruzalem keren terug bij het verhaal over Maria, zelfs haar verblijf van drie maanden bij Elisabeth. Wij preken altijd in twee losse preken over Simeon en Anna in de tempel, maar ze horen bij elkaar: twee getuigen (u weet wel hoe belangrijk dat voor Israël is: twéé getuigen) bij de officiële aankondiging van de geboorte in de tempel. Van het boek van de Openbaringen van Johannes kunt u geen letter begrijpen, als u er niet steeds het boek Exodus en het boek Daniël naast legt.
Het N.T. is dus vol van toespelingen op het O.T. en het zijn er veel meer dan wij meestal denken. Maar voor zover wij ze dan ontdekken, hebben wij gezegd: dat zijn voorspellingen en die komen uit die worden vervuld in Jezus. Zo hebben vele christenen het op catechisatie geleerd. Maar ik zou nu met nadruk willen zeggen, dat dit denken fataal is voor het verstaan van de Schrift. Want als het gaat over voorspellingen die uitkomen, dan is het O.T. verouderd, zodra die voorspellingen inderdaad zijn uitgekomen. De categorieën van voorspelling en vervulling zijn anders dan de christenheid vaak heeft gedacht.
Wat in feite gebeurd is, is dit: dat al die oude beelden uit het O.T. opnieuw tot leven komen bij Jezus en in het N.T. Het oerwater uit het scheppingsverhaal komt telkens weer terug: bij de zondvloed, bij het biezen kistje, de Schelfzee, Jona, de Jordaan, in de Psalmen en tenslotte ook weer bij Jezus die wandelt over het water. “De jonkvrouw zal een kind krijgen en dit zal Immanuël heten” is niet maar een voorspelling en zeker niet over de maagd Maria. Waarschijnlijk is dat een woord over de koningin van die tijd, maar dat krijgt een nieuwe betekenis bij Jezus. “Een kind is ons geboren” is niet een voorspelling, maar hofpoëzie van Jesaja bij de geboorte van een prins. Dat woord krijgt bij de geboorte van Jezus nieuw leven. En dan de liederen over de lijdende knecht des Heren. Israël laat dat beeld slaan op Israël of op een profeet of op één van de 36 rechtvaardigen. De kerk zegt: het slaat op Jezus. Maar er wordt vaak vergeten dat Paulus dat beeld rustig op zichzélf toepast. In Hand. 13: 47 zegt hij: “Zo heeft ons (nl. Paulus en Bamabas) de Here geboden: Ik heb u gesteld tot een licht der heidenen (en dan komen woorden over de knecht des Heren bij Jesaja), opdat gij tot heil zoudt zijn tot aan het uiterste der aarde”. Jesaja geeft niet allerlei voorspellingen over Jezus, maar Jezus heeft, terugkijkend, het patroon van zijn leven gelezen bij Jesaja. Hij pakt die oude beelden weer op en geeft ze opnieuw vulling. Hij valt daarmee niet uit de toon van het Jodendom, want de schrijvers van het O.T. weten ook wel, dat die oude woorden telkens weer bij nieuwe gebeurtenissen een nieuwe betekenis kunnen krijgen. Wij zeggen: “Van zee tot zee zal hij regeren” kan niet op de koning van Israël slaan; dat moet wel betrekking hebben op Jezus. Maar u moet niet vergeten, hoe overdreven de hofstijl in die tijd was. Dit is echt over de koning van toen gezegd, maar zoiets krijgt inderdaad bij Jezus weer een nieuwe geladenheid.
Het merkwaardige is dus, dat er allerlei teksten zijn waarvan wij zeggen dat het rechtstreeks messiaanse teksten zijn, maar die het juist niet zijn. Er zijn óók teksten die het wel zijn en dat zien wij dan weer niet. Om nog maar te zwijgen over het afschuwelijke feit, dat wij de vervloekingen in het O.T. op de Joden hebben toegepast en al de zegeningen op de kerk.
Als het gaat over het verband tussen O.T., Jodendom en Christus, moeten wij niet zeggen dat Jezus voorspeld wordt in allerlei teksten, maar denken aan de gehele prediking van het O.T. In die geest kunnen wij zeggen, dat Jesaja schreef over Israël en dat wat van Israël werd verwacht, door Jezus is gedaan. We moeten er ook op letten, dat allerlei “messiaanse” teksten binnen de Bijbel zelf een hele geschiedenis meemaken. Dat wordt ook nog wel eens over het hoofd gezien. In 2 Sam. 7 staat de belofte van Nathan over de nakomeling van David: “Ik zal hem tot een vader zijn en hij zal mij tot een zoon zijn (deze tekst speelt later nog een rol i.v.m. het zoonschap van Christus, maar dat zou ons nu te ver voeren), wanneer hij ongerechtigheid bedrijft, zal ik hem tuchtigen met de roede der mensen”. Dat slaat op de nakomeling van David. Maar als het boek Kronieken wordt geschreven en als er geen nakomeling van David op de troon zit, dan krijgt men moeite met zo’n profetie en dan zegt men: dat zal wel over de Messias gaan. Maar die woorden: “Wanneer hij ongerechtigheid bedrijft” kunnen niet zo goed slaan op de Messias. Wat doet dus de schrijver van de Kronieken? Hij laat bij deze belofte eenvoudig die woorden over ongerechtigheid helemaal weg.
De Messias wordt nergens Messias genoemd. Het is de vraag of wij nu moeten zeggen, zoals dat zo vaak gebeurt, dat het hele O.T. op Jezus slaat. Beter kunnen we zeggen: op het messiaanse Rijk. Wanneer we er theologisch mee bezig willen zijn, is het Rijk van God het systeemvormende oriëntatiepunt. Christenen geloven dat Jezus komen moest om dat Rijk nabij te brengen. Dus langs een omweg gaat het inderdaad altijd over Jezus, als het over het Rijk gaat. Maar het eerste, het oriëntatiepunt, is toch het Rijk van God, en Jezus is dan de garantie dat we geen hersenschim najagen. Christenen worden christenen, niet om christenen te worden, maar om mensen te worden. Dat christelijke is iets voorlopigs, iets wat er tussenin komt, om weer echt mens te kunnen worden. Dat betekent dat de wet alleen historisch gefungeerd heeft als pedagoog tot Christus. Maar eschatologisch is niet de wet het middel en Christus het doel; het is juist omgekeerd. Christus is het middel en de wet is eschatologischer dan het evangelie.
Luther gaf voor de verhouding van O.T. en N.T. een heel aardig beeld. Ik ben het er niet helemaal mee eens, maar het is wel leuk bedacht. Hij zei: u moet maar denken aan de twee verspieders die een tros druiven droegen. De voorste drager is het O.T., de tros druiven is Christus en de achterste drager is het N.T. Die voorste drager weet wel van die tros, weet ook wel van die achterste drager, maar kan ze niet zien. De achterste drager, het N.T., ziet de tros (het lijkt wel of ik het over een omroep heb) en in één lijn daarmee de voorste drager, het O.T. Daar zit iets in; maar het O.T. spreekt niet zozeer over Jezus, het heeft een eigen boodschap en het vertelt een eigen geschiedenis, die zeker niet zonder Christus, maar wel vóór Christus is. Ik zeg dit met zoveel nadruk, omdat dit betekent dat christenen een heel eind kunnen meegaan met de joodse uitleg, zonder het typisch-christelijke kwijt te raken.
Natuurlijk komt nu hier, als een christelijke leer in het leerhuis naar voren wordt gebracht, de vraag: wat is dan dat typisch-christelijke? Volgens joodse geleerden is Jezus niet zozeer een christen geweest, als wel een Jood, zelfs nog joodser dan de Joden. Inderdaad sloot Jezus zich zó nauw aan bij het Jodendom, dat er valse getuigen nodig waren om Hem te veroordelen. Nu hebben wel allerlei joodse geleerden, zoals Flusser, bepaalde onjoodse uitspraken van Jezus aangewezen, bv.: Hebt uw vijanden lief. Flusser zegt dat in bepaalde joodse kringen destijds wel gezegd werd: “Gij zult uw vijand niet haten”, maar de woorden: “Hebt uw vijanden lief”, moeten in de joodse oren van die tijd wel heel vreemd en heel uitzonderlijk hebben geklonken. Dat klinken ze trouwens ook altijd nog in ónze oren. En dan een woord als: “God doet de zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen”. Maar zelfs in de kritiek op de farizeeërs blijft Jezus binnen het Jodendom, dat ook kritiek op de farizeeërs en zelfkritiek had. Jezus gaat op bepaalde punten tegen Mozes in, als Hij de echtscheiding verbiedt bv., of tegen de rituele reinheid zegt: “Wat van buiten komt, kan de mens niet verontreinigen”. Ik denk ook aan het feit dat geen enkel teken, dat Jezus gedaan heeft, een straffend karakter droeg. En ik denk aan een uitspraak, die in de oren van de Joden uit die tijd wel zeer ergerlijk moet hebben geklonken: “Tenzij iemand de zoon des mensen eet of zijn bloed drinkt (u moet u even voorstellen wat dat voor Joden is: “bloed drinken”), hij heeft geen leven in zichzelf”. Toen Jezus dat zei, wilden sommigen Hem stenigen.
De leerlingen van Jezus waren ook niet de gewone rabbileerlingen, maar gezondenen met een volmacht. Die volmacht vloeide voort uit de overtuiging van Jezus zelf, dat er in Hem een enorme wending optrad in de geschiedenis van God met Israël. Een wending, waarbij die van Mozes naar de profeten en van de profeten naar de ballingschap maar kinderspel was.
Zodra wij dat zeggen, komen wij als christenen te staan onder de enorme druk van enkele serieuze joodse vragen. De vraag die we al noemden: gaat het niet vooral om het Rijk van God? De vraag ook: de wereld is toch nog onverlost? En de vraag: Godzelf kan toch niet op een of andere manier de Messias zijn? Onder de druk van die vragen kunnen we alleen een beetje uitkomen, wanneer wij om te beginnen zeggen, dat het inderdaad niet zo vlot gaat met die verlossing; ook volgens het N.T. Het gaat immers door de dood heen. De wereld kan pas verlost worden, als ze in haar onverlostheid gedragen is. Dat betekent volgens de christelijke visie, dat allereerst de schuld gedragen moest worden. De kern van het probleem is de schuld, en nu heeft de verlosser inderdaad de verlossing tot stand gebracht, maar alleen in haar kern. Omdat Hij alleen in die kern de verlossing tot stand gebracht heeft is dat ook nog maar alleen in de kiem gebeurd. Zijn Rijk is nog niet het Rijk van de heerlijkheid; het is alleen nog maar het Rijk van de genade. Het gaat inderdaad alleen om het pure Rijk, om de zuivere menselijkheid, maar zover zijn wij nog niet. Het kan nog niet zuiver menselijk toegaan: daarvoor is alles veel te diep verloren. Daarom moet het voorlopig nog christelijk toegaan. De incarnatie is een noodmaatregel.
U kunt nu zeggen: als dat de christelijke visie is, betekent dat dan niet dat het heil helemaal niet zo gróót is, nog maar een klein begin? Ik zou zeggen (met Van Ruler): het heil is juist zó groot, zo goddelijk groot, dat het er bij ons gewoon nog niet in kan. Wij kunnen het niet bergen in de vormen van ons bestaan. Het zou aan alle kanten over de randen heen stromen. Onze huidige existentie kan dat heil niet bewaren, die zou dan uit elkaar springen.
Vandaar de hemelvaart: het heil wordt voorlopig opgeborgen in de hemel. Maar vandaaruit verwachten wij het dan ook als bestemd voor de aarde. Dit is dus het typisch-christelijke: God kon de wereld niet in één keer verlost krijgen, om zo te zeggen; Hij moest het wel doen in twee étappes.
Voor de Joden staat het vast: als de Messias verschijnt, kan er niets onveranderd blijven. Er is een verhaal over een rabbi, die tijdens een pelgrimsreis onderweg overnachtte op de Olijfberg. Een halfwijze jongen blies te middernacht op een uit de synagoge gestolen bazuin. De rabbi vloog meteen uit bed, want hij dacht: de Messias is gekomen. Men moet hem tenslotte elke nacht verwachten. Hij keek uit het raam, naar links, naar rechts, naar boven en hij zei: ,,Och, de sterren schijnen nog precies als gisteren. Hier is niets veranderd”. Hij ging weer op bed liggen en sliep al gauw in. Want als de Messias verschijnt, is dat het einde van de geschiedenis. En nu hebben wij al een geschiedenis van 2000 jaar en nog altijd gaat het bijna net zo door als vroeger: de wereld is onverlost.
Toch durft de kerk het aan om te belijden, dat met Christus de laatste dagen zijn begonnen. Want door wie wordt de geboorte van Jezus aangekondigd? Door Gabriël! En wie is dat? Gabriël is in het boek Daniël de bode van de eindtijd. Als Gabriël komt, zijn de laatste dagen begonnen. Dat wil zeggen dat Jezus het woord van God is en dat er na Hem niet een nog boven Hem uitgaand woord van God komen kan, – dat de betekenisontwikkeling van het O.T., zoals die zich binnen het O.T. zelf afspeelt van de eerste schrijver tot de eindredactor, tot stilstand gekomen is in Christus, als de absolute afsluitende openbaring van God. In de laatste dagen heeft Hij tot ons gesproken door de Zoon: Jezus is het centrum van de geschiedenis. Het beslissende is gebeurd. Dat kunnen Joden niet aanvaarden en dat kan de kerk niet opgeven zonder zichzélf op te geven.
Zitten we dan in een impasse? Dat dacht ik niet, want nu komt het erop aan, opnieuw het evangelie te lezen en na te gaan wat dat feitelijk inhoudt: het beslissende is al gebeurd. Jezus zegt: “Uw verlossing is nabij”. Hij zegt niet, wat wij ervan maken: “U hebt uw verlossing achter de rug”. Wij zijn alleen nog maar verzoend.
Uw verlossing genáákt: die kómt nog. Zodat ook christenen kunnen luisteren naar joodse filosofen die zeggen: wij hebben een groot geduld, nl. het Jodendom, nodig om voortijdige messiaanse pretenties af te wijzen. Er wordt zo vaak gevraagd: hoe staat het met de messiasverwachting in Israël? Dan ben ik geneigd om meteen maar de vraag te stellen: hoe staat het met de verwachting van Jezus’ wederkomst in christelijk Nederland? Wij vergeten vaak (het lijkt nu toch of ik aan het preken ben; ik heb al gezegd dat dat niet moest; maar u ziet, we kunnen het bijna niet laten; het was mijn bedoeling niet om te preken, maar ik begrijp wel hoe dit komt; ik zal het u straks zeggen) dit: dat Jezus gekomen is als een zaaier. Als een zaaier gezaaid heeft, dan is hij in principe klaar; maar hij is pas zichtbaar klaar, als hij kan oogsten. Als hij gezaaid heeft, is er zo te zien niets veranderd. De akker ligt er nog even kaal bij als vóór het zaaien. Wij hebben vaak gedaan, alsof er al heel veel te zien zou zijn: een veld vol bloeiende organisaties en aktiviteiten, het rijke roomse leven en onze calvinistische bolwerken. Maar de akker is na het zaaien even kaal als ervoor. Met Jezus is wel de vervulling ingegaan, maar het geheim ligt niet in de sikkel; het ligt in het zaad. Wat is een zaaier? Dat is iemand die wachten moet, afwachten. Een zaaier neemt risico; hij gooit weg, hij geeft de zaak uit handen. Het Rijk van de Messias presenteert zich anders dan wij hadden verwacht. Het presenteert zich voorlopig in de kwetsbare, riskante- gestalte van een zaaier die moet afwachten wat er van komt. Dus de macht van dat Rijk (en daarom begon ik een beetje te preken) is de macht van de prediking. Die zal de wereld veroveren en veranderen. Dan komt de oogst.
En die oogst wordt in de kerk vaak genoemd: de wederkomst van Jezus. Dat woord komt in de Bijbel niet voor; daar staat alleen: zijn komst, zijn verschijning, zijn aanwezigheid. Zijn komst valt in tweeën uiteen, d.w.z. de manier, waarop zijn Rijk gekomen is, is van dien aard dat het tegelijk nog komen moet. Wij bidden dan ook: Uw koninkrijk kome. Christenen kunnen daarom zeer veel gebeden van Israël meebidden, waarin het ook nog gaat om dat komen van de Messias. Het lijkt een paradox: het is gekomen en het moet nog komen. Maar deze dubbelheid is met de aard van de zaak zelf gegeven. De zaligsprekingen van Jezus bv. zijn aan de ene kant een proclamatie: nu is het eindelijk zover, het Rijk breekt aan. Aan de andere kant spreken juist die zaligsprekingen over de vervolging en het lijden terwille van de Zoon des mensen.
Joden spreken over het messiaanse tijdperk. ,,De tijd zal het leren”, zei Gamaliël dan ook; maar wat heeft de tijd geleerd aan Israël? De tijd na de komst van Jezus betekende voor Israël de meest smartelijke periode uit zijn geschiedenis. Het ontzettendste lijden is juist met de komst van Jezus begonnen. Ook de christeneng aan het steeds meer zien: méér dan het messiaanse heil, is er het messiaanse lijden. Jezus is opgestaan uit de doden na drie dagen.
En drie of drie en een half is de helft van zeven, en dat betekent: halverwege, het midden van de tijd. We zijn nog maar halverwege, we zijn er nog niet. Dat zegt ook die onvruchtbare vijgenboom, waarvan wij nota bene beweren dat die de ondergang van het Jodendom zou uitbeelden. Jezus heeft dat zeker niet bedoeld met de vervloeking van die boom. Wij moeten bedenken hoe er in het Hooglied staat: “De vijgenboom doet zijn vroege vrucht zwellen”.
Een oude joodse uitleg is daarbij, dat dit zou slaan op een nieuwe uittocht in de lente. Als Jezus alleen nog maar bladeren aan die boom ontdekt en nog niet die vroege vrucht, dan bedoelt Hij dat de tijd van de uittocht nog niet gekomen is: de messiaanse tijd is nog niet aangebroken. Er wordt gevraagd in Handelingen 1: “Herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël?” Het antwoord van Jezus is: “Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten waarover de Vader de beschikking aan zich gehouden heeft”. Het is nog niet zover. Hij zegt wel meteen daarop bij de hemelvaart: “Mij is gegeven alle macht”. Maar hoe manifesteert zich die macht van Christus op aarde? “Gaat dan heen, verkondigt het evangelie”: daar hebt u weer de prediking. De zending, de verkondiging is de aardse manifestatie van de hemelse heerlijkheid van Christus.
Sinds de hemelvaart is er dan ook een geweldige vaart gekomen in de geschiedenis. Zowel het lijden van Jezus als ook zijn opstanding zetten zich in de geschiedenis voort. Vandaar de vooruitgang van de laatste eeuwen. Ook horizontaal komt het Rijk dichterbij. Niet alles zal verbranden op de jongste dag! Er is een voortzetting van de verrijzenis in de geschiedenis. Christenen hebben daar vaak veel te weinig oog voor. Maar die vooruitgang blijkt alleen al uit het ongelooflijke feit, dat het geloof in de God van Israël wortel schoot in alle rassen en culturen en dat met zo weinig mensen, met zo weinig geld en zo weinig macht, vergeleken bij de politieke machthebbers.
Ook Golgotha zet zich voort in de geschiedenis: denkt u maar aan Auschwitz. En bij de voortzetting van de verrijzenis in de geschiedenis kunt u denken aan de terugtocht van de Joden naar Israël. Dat christenen te weinig oog hebben voor deze voortzetting in de geschiedenis, komt nu juist door het schisma tussen kerk en synagoge, waardoor de theologen verzeild raakten in de tijdloze categorieën van de metafysica, waardoor zij geen snuifje chiliasme durfden doen in de nu zo zouteloze pap van de eeuwige verwachtingen. Als aan Brunner gevraagd wordt, of er een vrederijk binnen de geschiedenis komt, zegt hij: “Ach nee, dat is weer zo’n joodse droom”. Maar die joodse droom komt toch uit het O.T.? Dan zegt Brunner weer: “Vergeet niet het voorlopig karakter van het O.T.”. En daar hebben we dan de oude ellende weer!
Het O.T. spreekt telkens over de rest, de getrouwe rest, die de bedoeling van God met Israël verwerkelijkt. Jezus heeft zichzelf gezien als deze rest. Hij zag zijn taak in Jesaja 53 (de vernedering) en in Daniël 7 (de verhoging). In zijn sterven en opstanding is aangebroken wat de profeten noemden “de dag des Heren”. U moet er eens op letten, hoe het lijdensverhaal vol is met motieven over die dag waarover de profeten spreken. Ik denk aan de ezel van de intocht, de dertig zilverlingen, en de wolk van de hemelvaart, maar ook aan allerlei details waar we overheen lezen, bv. de jongeling die naakt wegvlucht (daarbij moeten we denken aan Amos: “Te dien dage zal de kloekhartigste onder de helden naakt wegvluchten”). “Te dien dage” wil zeggen: de dag des Heren is begonnen. Tenslotte houdt Jezus een rede over de komende dingen en dan moet u erop letten, hoe al de thema’s uit die rede meteen daarna in het verhaal van het lijden en de opstanding terugkeren. Jezus spreekt in die rede over de waakzaamheid; daarna komt het verhaal over de discipelen die slapen in Gethsémane. Jezus spreekt over de liefde die zal verkillen en het vluchten voor de verdrukking; de discipelen lopen weg. Jezus spreekt over natuurverschijnselen; op Golgotha wordt de zon verduisterd. Jezus spreekt over de verschijning van de Zoon des mensen; daarmee correspondeert dan weer het verhaal van de verrijzenis. De toekomst zal een veel bredere, een wereldwijde herhaling te zien geven van wat er geschied is in de kruisiging en de opstanding van Christus.
De opstanding zal zich voortzetten in het herstel van de eenheid van synagoge en kerk. Het is merkwaardig: op alle punten waarop de christelijke theologen een nieuwe visie krijgen de laatste tijd, komen we nader tot het Jodendom. Telkens als wij zeggen: dat hebben wij toch verkeerd gezien vroeger, – dan is het iets waarvan we ontdekken: hé, nu zijn we ineens ook weer dichter bij het Jodendom gekomen. Het is opvallend dat de verwerping van Jezus nooit officieel door het Jodendom is vastgesteld en dat aan de andere kant de verwerping van Israël – wat voor rol die gedachte ook in de kerk gespeeld heeft – nooit officieel tot dogma van de kerk is verklaard. God heeft blijkbaar – tegen de mensen in – de zaak naar twee kanten opengehouden. En dat belooft wat voor de toekomst.
Dr. Okke Jager, Een tijd van twijfel. Preken over levensvragen, Kampen: J.H. Kok, 1977, 92-104.
Goedemiddag Gertjan,
Dank voort de berichten over het HVC, maar even concreet:
Worden er weer avonden gehouden via Zoom o.i.d?
En zo ja, Wat zijn de data?
Ik heb geen smartphone, dus stel ik mijn vraag maar via de mail.
Hartelijke groet,
Adrie Damstra
LikeLike
Beste Adrie,
Ik denk inderdaad aan ZOOM of een combi tussen Kerkdienstgemist en ZOOM.
Er zijn nog geen definitieve data, juist ook omdat het zo lastig plannen is: Wat kan, wat is verstandig, enz.
LikeLike